Ergens van uitgaan – of: plakken met voorzetsels

Wat een mooie dag vandaag! We gaan eropuit. Of gaan we er op uit? Erop uit? Er opuit? Simpele woorden zijn soms lastig te spellen. Zoals de werkwoorden met voorzetsels: uitgaan van, opnemen tegen, eraan komen, afblijven. Wil je weten hoe het zit?

Eerst even terug naar de basisschool om duidelijk te maken waar we het over hebben. Een voorzetsel is een woord zoals aan, voor, tegen, bij, tussen, tijdens, in, met. Het drukt een tijd uit: Tijdens de race kreeg de coureur een hartaanval. Of een plaats: De relschoppers sprongen op de auto terwijl ik erin zat. Of een middel: Met deze informatie kan ik mijn artikel schrijven.

Een werkwoord is een woord dat een handeling uitdrukt. Hoeft niet letterlijk, maar een werkwoord is meestal iets wat iemand doet. Lopen, fietsen, werken, schrijven, sporten, liegen, zoenen, trouwen, vreemdgaan, tv-kijken, twitteren, bloggen en zandzeepsodemineraalwatersteenstralen (het langste werkwoord uit de Van Dale, niet meer opgenomen vanaf 2005).

Vast voorzetsel
Sommige werkwoorden combineer je met een vast voorzetsel: afrekenen met, uitkijken naar, opzien tegen, rekenen op, toekomen aan en nog honderden andere werkwoorden. Ook ‘uitgaan van’ is zo’n werkwoord. Hoe simpel dit woord ook klinkt, goed spellen is lastig. Vooral bij het woord ‘er’ (of hier, daar en waar).

Welke zin is goed gespeld?
1 Ik ga ervan uit.
2 Ik ga ervanuit.
3 Ik ga er van uit.
4 Ik ga er vanuit.

Zin 1 is correct. De regel is: bij ‘er’ schrijf je het voorzetsel eraan vast. Dus ‘van’ hoort bij ‘er’ en je schrijft het aan elkaar. Dat mag ook bij waar, daar en hier. Dus: waarvan, daarvan, hiervan. Maar ‘uit’ hoort bij ‘uitgaan’. Het zit eraan vast, want het werkwoord is: uitgaan van.
En je mag maar één keer plakken (= aan elkaar schrijven).

TIP 1: aan ER, WAAR, HIER en DAAR mag je PLAKKEN.
Dus PLAK het ene voorzetsel altijd vast aan ER, WAAR,  HIER, DAAR.
Maar PLAK het andere voorzetsel er NIET aan vast als het hoort bij het werkwoord (dus vastzit aan het werkwoord).

TIP 2: hoe weet je of een voorzetsel hoort bij het werkwoord?
Dat kun je horen. Zeg het hele werkwoord hardop. Is het gaan van, of uitgaan van? Is het afvallen, of vallen?

TIP 3: zo schrijf je constructies met ‘ervan uitgaan’.
Ik ga ervan uit dat ik gelijk heb.
Ga daar maar gerust van uit.
Willen jullie hiervan uitgaan?
Waar kan ik van uitgaan?

TIP 4: dit zijn nog andere voorbeelden waarvan je denkt: huh??
Hij valt ervan af (= van het dieet).
Hij valt ervanaf (van de tafel waar hij met z’n dronken kop op was geklommen).
Kan ik ervan opaan dat je op tijd bent?
Ze kreeg ervanlangs. Of ze kreeg ervan langs (mag allebei, het is een beetje vreemde combinatie).

TIP 5: Ook wijzer worden? Bekijk net als ik heel vaak deze website.
Veel plezier met uitgaan en plakken!

Laat een reactie achter